[-55-]

21 juli 2020 om 10:48


In haar haast om uit de auto te stappen, rolt Agnes bijna over de stoep omdat haar voet in de riem blijft haken. Met een acrobatische beweging lukt het haar om op de been te blijven.

‘Hola, uitkijken, hoor,’ roept Jan. ‘Heb je je bezeerd?’

‘Neuh, het is mijn pechdag, geloof ik,’ zegt Agnes, terwijl ze zich beheerst om niet over haar knie te wrijven die door de rare beweging weer pijnlijker aanvoelt. Ze loopt naar de voordeur en drukt op de bel. In huis klinkt een helder belletje. Er gebeurt niets. Nog eens belt ze. Jan gluurt door het raam naar binnen en slaakt een wat geërgerde zucht.

‘Wat is er?’ vraagt ze.

‘Kijk maar.’

Agnes tuurt door het raam naar binnen waar alles keurig opgeruimd en schoon lijkt. ‘Ik weet niet wat…’ begint ze, maar dan ziet ze het. Op het aanrecht ligt een mobiel.

‘Bellen heeft dus geen zin meer,’ constateert ze.

Net als ze overwegen of ze voor de zekerheid de politie moeten bellen, komt de buurvrouw naar buiten. Een golden retriever trekt ongeduldig aan de lijn.

‘Hij is er niet, hoor,’ zegt ze over haar schouder.

‘Waar is hij dan?’ vraagt Agnes.

De vrouw staat stil. ‘Dat moet je mij niet vragen, maar ik denk niet dat je het de eerstkomende weken hoeft te proberen.’

‘O?’ zegt Agnes vragend.

‘Want?’ zegt Jan.

‘Hij had het weer eens op zijn heupen, hè?’ De vrouw beweegt haar schouders. ‘Dan gooit hij zijn auto vol met spullen en blijft weken weg. Geen idee waar hij naartoe gaat of wat hij doet. Dat vertelt hij niet. Opeens is hij dan weer terug, vertelt niets, en na een poosje verdwijnt hij weer. Meer weet ik niet. Het is zo’n kunstenaar, dan weet je het wel…’ De vrouw zwijgt veelbetekenend.

‘Bedankt in elk geval,’ zegt Jan.

‘Dus!’ zeggen ze allebei tegelijk.

‘Hoelang ken jij Brand al?’ informeert Agnes.

Jan krabt op zijn hoofd. ‘Een kleine twee jaar, denk ik. Toen de plannen voor De Kunstfabriek vastere vormen aan gingen nemen.’

‘En nooit gemerkt dat hij af en toe zomaar weken verdwijnt?’ Oei, dat klinkt kattig, merkt ze. Dat bedoelt ze helemaal niet. Jan schijnt het te snappen, hij reageert tenminste alleen op de woorden en niet op de toon, merkt ze tot haar opluchting.

‘Natuurlijk wel. Wat dat betreft, beantwoordt Brand echt wel aan het kunstenaarstype dat zijn buurvrouw blijkbaar voor ogen heeft. Net als met zijn uiterlijk, trouwens. Brand is geen man voor een baan van negen tot vijf en op zaterdag naar de voetbal.’ Hij grijnst ineens. ‘Dat is overigens net zo cliché als het beeld van dé kunstenaar. Op bepaalde vlakken voldoet Brand, zeker in de ogen van de buurvrouw, voor honderd procent aan dat cliché. Een niet altijd even verzorgd baardje, spijkerbroek met houthakkershemden en wekenlange afwezigheid. Het gekke is dat ik altijd weet wanneer hij weg is, want dan laat hij de post naar mij doorsturen en krijg ik een e-mailadres, zodat ik als het echt moet contact met hem op kan nemen. Dat maakt hij apart aan voor zo’n reis en soms ben ik de enige die dat adres heeft. Natuurlijk regelt hij zijn zaken ook via dat adres als het nodig is. Na zo’n reis heft hij het e-mailadres op en bij een volgende maakt hij er weer een aan, zodat hij alleen benaderd kan worden door mensen die hij op dat moment zijn adres heeft gegeven.’

‘Dat klinkt paranoia,’ vindt Agnes. Ze fronst haar wenkbrauwen.

‘Dat valt wel mee,’ zegt Jan. ‘Het is voor hem een manier om alle ruis, zoals hij dat noemt, zoveel mogelijk te elimineren. Uiteindelijk is dat meestal ook de reden van zijn afwezigheid. Hij zoekt dan rust.’

‘Oké,’ knikt Agnes. Ze vindt het tekenend voor hun relatie, die, daar is ze nu helemaal van overtuigd, alleen in haar gedachten bestaan heeft, dat Brand het er nooit met haar over gehad heeft dat hij eens in de zoveel tijd de behoefte heeft zich terug te trekken.

‘En dan maak jij alles open? Ook de privépost?’

Jan schudt zijn hoofd. ‘Privépost? In deze tijd? Dat gaat vrijwel allemaal via de mail of social media. Wat ik binnenkrijg voor Brand is voornamelijk zakelijke post en veel geadresseerde reclame. Verder zit Brand er niet zo mee als ik per ongeluk een privéstuk onder ogen krijg. Hij weet dat ik betrouwbaar ben,’ voegt hij er simpel aan toe.

Intussen zijn ze in de auto gaan zitten. Agnes neemt hem van de zijkant op. Niet al te groot, donker haar, dat al begint te grijzen en waarvan de haargrens behoorlijk aan het wijken is. Slank, strak in het pak, dat door het motiefje en de heldere kleuren van de stropdas minder streng overkomt dan het geijkte stemmige streepje. Ze kan zijn schoenen vanaf hier niet zien. Nu hij zit, is er misschien meer van zijn sokken zichtbaar dan het turquoise streepje waar ze al een glimp van opving. Haar blik vliegt weer naar boven. Het fantasiemotiefje op de donkerblauwe das is ook turquoise met iets van bordeauxrood en een okergeel stipje.

‘Mag ik je sokken zien?’ Ze slaat haar hand voor haar mond en voelt een gloeiende kleur naar haar wangen kruipen.

‘Wat zeg je?’ Verbaasd draait hij zich naar haar toe. ‘Zei je sokken?’

‘Eh… ja, laat maar, hoor, ik weet niet waarom ik dat zei. Foutje.’

Jan twijfelt zichtbaar tussen het er inderdaad bij laten zitten omdat hij te bescheiden is om aan te dringen, en door te vragen. Na een paar seconden kiest hij voor het laatste.

[wordt vervolgd